Durk van 't Hoeze


Ik weet dat ik in een plaggenhut ben geboren, op de eerste dag van de lente in het jaar 1600. Ergens in de buurt van een dam in de Zaan, boven Amsterdam. Ik ben nooit naar school geweest, en kan daardoor niet lezen en schrijven. Ik kan voldoende rekenen om me niet te laten afzetten en om zelf te kunnen onderhandelen over koopjes. Na het twaalfjarig bestand, (ik was toen in de twintig) ben ik in dienst gegaan van het leger van de Prins. Aan
het einde van het beleg van ’s Hertogenbosch ben ik gewond geraakt. Na mijn herstel ben ik in dienst gegaan van de drossaard van de stad Groningen. Ik heb weinig op met edelmannen-en vrouwen. Ik vind dat ze zichzelf te ver boven het gewone volk verheven voelen. Ik vertrouw meer op mijn eigen soort: de arme drommels die bijna niks hebben behalve hun eerlijkheid, incasseringsvermogen en overlevingsdrang. Als dienaar van de drossaard doe ik de laatste tijd, en dan spreken we van het beleg en ontzet van de stad in 1672, ook allerlei klussen in en rond de Poelepoort. Vandaar dat men mij in de stad nu Durk van ’t Hoeze noemt. Tijdens een avondlijke rondgang in de stad betrap ik o.a. de zoon van Osebrandt Rengers en zijn vriendje op straat, die stiekem staan te kijken bij een oefening van een schuttersvendel. En wat gebeurt er later met diens vader…